- tout
- tout1 [toe]〈m.〉1 geheel ⇒ totaal, alles2 hoofdzaak ⇒ (het) belangrijkste, voornaamste3 heelal ⇒ universum♦voorbeelden:1 jouer le tout pour le tout • alles op één kaart zettenrisquer le tout pour le tout • alles op het spel zetten(ne) … (pas) du tout • helemaal niet, absoluut nietdu tout • helemaal nietdu tout au tout • helemaal, volledig2 le tout est de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waar het om gaat, op aan komt is dat …〈spreekwoord〉 le tout est de commencer • een goed begin is het halve werk〈informeel〉 ce n'est pas le tout de rigoler • grappen maken alleen helpt niet————————tout2 [toe],toute [toet], tous [toe], toutes [toet]〈bijvoeglijk naamwoord〉1 (ge)heel ⇒ volledig, een en al2 elk ⇒ ieder ⇒ 〈meervoud〉 alle3 〈elliptisch〉(bestemd, geschikt) voor ieder(e) ⇒ met alle …, van alle …♦voorbeelden:1 lire tout Racine • Racine helemaal lezenen toute simplicité • in alle eenvoudil est toute simplicité • hij is een en al eenvoud, hij is de eenvoud zelvetout le temps • voortdurend, aldoor, altijd〈informeel〉 c'est tout bons garçons • het zijn allemaal goeie jongens2 tout un chacun • een ieder, iedereentous (les) deux • allebei, alle tweetous les deux jours • om de andere dagtout ce qu'il y a de gens connus • alle bekende mensenc'est sérieux? tout ce qu'il y a de plus sérieux • echt waar?, honderd procent serieus, ik meen het echt3 (meubles) tous budgets • (meubels) voor iedere beurs(film) tous publics • (film) voor ieder publiek, voor een breed publiekvéhicule tous terrains • terreinwagen, -voertuig, jeep¶ tout Paris • heel Parijs; 〈ook〉alle Parijzenarenpour tout (bagage) • als enige (bagage)————————tout3 [toe],tous [toes], toutes [toet]〈onbepaald voornaamwoord〉1 alles ⇒ allemaal, allen, iedereen♦voorbeelden:1 en leur nom à tous • in hun aller naamavoir tout de • alle eigenschappen hebben vanpour tout dire • al met alc'est tout dire • daarmee is alles gezegdtout est là • dat is alles; 〈ook〉daar gaat het 'm omce n'est pas tout (que) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is niet voldoende tece sera tout pour aujourd'hui • daar zullen we het vandaag bij latentous (au)tant que nous sommes • wij allen, zonder uitzonderingaprès tout • tenslotte, alles welbeschouwden tout • in alle opzichten, volledig; 〈ook〉in totaalen tout et pour tout • niet meer dan, alles bij elkaarenvers et contre tous • tegen iedereenpar-dessus tout, au-dessus de tout • bovenal, vooralvoilà tout • dat is alles¶ comme tout • heel erg, vreselijket tout • en zo, en wat dies meer zijet tout et tout • enzovoort, enzovoort————————tout4 [toe]〈bijwoord〉1 heel ⇒ erg, zeer, bijzonder, helemaal2 〈economie〉zuiver ⇒ puur3 geheel en al ⇒ een en al, niets dan♦voorbeelden:1 tout juste • nog maar net, op het nippertje2 étoffe tout laine • zuiver wollen stof3 c'est tout le contraire • dat is juist het tegenovergesteldeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor, vol aandacht zijnc'est tout un • dat is precies hetzelfdetout aussi grand que • (precies) even groot alsêtre tout à ses projets • helemaal opgaan in zijn, haar plannentout à vous • geheel tot uw beschikking, tot uw dienst¶ tout d'abord • allereerst, voor allestout enfant, tout gosse • als kind al …tout à fait • helemaal, preciestout au moins • op z'n (aller)minsttout au plus • hoogstensle tout dernier, premier • de allerlaatste, allereersteà tout jamais • voor altijdtout de même • tochtout en marchant, il m'a raconté • terwijl we liepen, onder het lopen vertelde hij metout en étant riche, il vit très simplement • hoewel hij rijk is, leeft hij erg eenvoudigtout riche que je suis • hoe rijk ik ook ben1. m1) geheel, totaal2) hoofdzaak3) heelal2. tout, tous, toutespron1) alles2) allemaal, iedereen3. tout, toute, tous, toutesadj1) geheel, volledig2) elk, ieder3) bestemd voor4. adv1) heel, erg, helemaal2) zuiver3) geheel en al
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.